woensdag 22 juni 2011

Tuinboon


De tuinboon of labboon behoort tot de oudste cultuurgewassen en wordt al sinds 6000 voor Christus in het Middellandse Zeegebied geteeld. Vooral in het zuiden van Italië werd de tuinboon volop gekweekt: ze stond er bekend als 'la carne del povero' (het vlees van de arme) omdat ze rijk is aan eiwitten. Bij de Romeinen stonden peulvruchten in het algemeen zelfs in zo'n hoog aanzien dat vooraanstaanden hun namen als familienamen gebruikten zoals Fabius (van Faba = tuinboon) en Cicero (van Cicer = kikkererwt).

De tuinboon produceert grote peulen met een superzachte voering waarin de bonen liggen, die tot 3 cm groot kunnen zijn. De bonen zelf zitten op hun beurt in een taai vlies dat wat bitter smaakt. Daarom worden tuinbonen meestal dubbel gedopt. Dit wil zeggen dat ze in een eerste stap uit de peul worden gehaald en een 10-tal minuten gekookt. Daarna kan dit taaie vlies gemakkelijk verwijderd worden. Het nadeel is wel dat er van een kilo peulen dan maar krap 200 g overblijft. Een algemene regel is, hoe kleiner de bonen, hoe smakelijker.

Tuinbonen zijn vers te koop in juni en juli. Ze bestaan echter ook in gedroogde vorm. Verse tuinbonen kan je 2 tot 3 dagen op een koele plaats bewaren, in de koelkast zelfs tot 2 weken. De gedopte boontjes verwerk je best zo snel mogelijk omdat ze bruin verkleuren aan de lucht.

Bij het koken van de bonen kan je zoals bij alle peulvruchten, bonenkruid meekoken waardoor de verteerbaarheid verhoogt en je jezelf lichte aanvallen van flatulentie bespaart.

Tuinbonen zijn rijk aan vezels, mineralen (fosfor, kalium, magnesium, ijzer en zink) en vitamine C, B1, B2, B6 en foliumzuur.

Geen opmerkingen: