donderdag 10 februari 2011

Het einde van de banaan

Het ziet ernaar uit dat de banaan zoals we die nu in het Westen kennen binnen afzienbare tijd niet meer dezelfde zal zijn.  De banaan, één van de gewassen dat door de mens al het langst geteeld wordt – al zo’n 10.000 tot 15.000 jaar – wordt bedreigd.

Een bedreiging die zijn wortels heeft in de aard van de banaan.

Alle eetbananen zijn afkomstig van hybriden van 2 soorten wilde bananen:  Musa balbisiana en Musa acuminata. De belangrijkste eigenschap van een dergelijke hybride is dat ze steriel is. Daardoor is ze zaadloos en is er alleen maar lekker vruchtvlees.
Fijn voor ons maar voor de banaan betekent dit dat ze alleen vegetatief vermeerderd kan worden bijvoorbeeld via scheuten. Dit houdt in dat alle bananenplanten van één hybride genetisch quasi gelijk zijn aan elkaar op een paar kleine mutaties na. Het zijn klonen van elkaar.
En alhoewel er meer dan 1000 verschillende soorten bananen bestaan, is er maar één enkele soort gecommercialiseerd: de Cavendish. Dit heeft als gevolg dat alle grote bananenplantages overal ter wereld dezelfde genetisch identieke banaan verbouwen.

Je kan je natuurlijk afvragen waarom het al die jaren bij de commercialisering van maar één soort banaan gebleven is. Economische redenen – bewaartijd, rijpingssnelheid, transportvereisten- maar ook de eisen van de consument  - geur, smaak, uitzicht – hebben hierin een rol gespeeld. Er was gewoon geen andere banaan die aan deze voorwaarden voldeed.
Klonen hebben echter één groot probleem : ze zijn zeer ziektegevoelig want een ziekte die één plant doodt, doodt meteen ook alle anderen.
Dit rampenscenario heeft zich al eens eerder voorgedaan in de geschiedenis van de commerciële banaan. De Gros Michel, de eerste banaan die op grote schaal gecommercialiseerd werd, is een banaan met een legendarische reputatie: ze was groter en smaakte - zo zegt men - meer naar banaan, ze was wat zoeter met zachter vruchtvlees, was gemakkelijker te transporteren want minder gevoelig voor plekken door haar dikkere schil en ze bewaarde langer. Het enige nadeel zat hem net in die schil waardoor pellen wat moeilijker was maar dat nam men er dankzij de vele voordelen gewoon bij.  Alhoewel de Cavendish – onze huidige banaan -  toen ook al beschikbaar was, ging de voorkeur zowel vanuit consumenten als economisch standpunt uit naar de Gros Michel.

Tenminste tot de Panamaziekte toesloeg rond 1920, veroorzaakt door een bodemschimmel die de plant via de wortels infecteert waardoor hij sterft. De enige remedie bestond erin om de zieke planten onmiddellijk te verwijderen en tenslotte om hele plantages te verhuizen naar gronden die niet aangetast waren.  Dit was niet houdbaar en in 1960 is de commerciële teelt van de Gros Michel  definitief gestopt en heeft de Cavendish, die resistent was voor die bodemschimmel, de rol van commerciële banaan overgenomen.

Maar nu wordt deze banaan dus ook bedreigd. Enerzijds door een nieuwe stam van de Panamaziekte waar ze wel gevoelig voor blijkt te zijn (in Zuidoost-Azië is de teelt al op vele plaatsen onmogelijk) en anderzijds door een agressieve bladschimmel  ‘zwarte sigatoka’ die zich via de lucht verspreid en die in hoog tempo resistentie ontwikkelt tegen gebruikte fungiciden. Waar men in de jaren 70 van de vorige eeuw slechts 10 tot 12 keer per jaar moest sproeien, is dat tegenwoordig opgelopen tot bijna wekelijks.
Samen vormen ze een ernstige bedreiging voor de commerciële teelt maar nog meer voor de kleine boer in Afrika  waar de banaan een basisvoedsel en –inkomen vormt omdat ook andere bananen voor deze nieuwe stam  van de Panamaziekte gevoelig blijken te zijn.

Via hybridisatie en genetische manipulatie is men nu hectisch op zoek naar een banaan die gelijkaardig is aan de Cavendish. Via hybridisatie is er ondertussen wel al een andere eetbanaan, de Goldfinger maar die slaat buiten in Australië niet echt aan.
Daarenboven is hybridisatie een moeizaam proces. De vrouwelijke bloemen worden handmatig bestoven met stuifmeel. Vier maanden later kan het fruit geoogst worden en door zeven geperst op zoek naar de zeldzame zaden. Er wordt ongeveer één zaadje op 300 bananen gevonden. Van de weinige zaden is maar één derde kiemkrachtig.  Deze plantjes worden dan verder opgekweekt en pas twee jaar na de oorspronkelijke bestuiving zijn de eerste vruchten beschikbaar. Dan pas weet men of het een bruikbare hybride is. De kans dat één zaadje een succesvolle hybride oplevert is 1 op 10.000.
Genetische manipulatie gaat sneller en biedt het voordeel dat op die manier de Cavendish zelf gered kan worden. Maar vanuit de consumentenhoek is er een grote weerstand tegen genetisch gemanipuleerde voeding. De nood aan resistente bananen is echter groot, vooral in Afrika waar het voor de meeste mensen een basisvoedsel is waarmee ze ook in hun levensonderhoud voorzien.

Laat ons hopen, dat er snel een oplossing gevonden wordt want zeg nu zelf, een leven zonder banaan: je kan het je toch niet indenken.

Geen opmerkingen: